top of page

De lege jurken van Adelheid Feryn/The empty dresses of Adelheid Feryn

(English translation below)



In de openingsscène van Anselm, de film die Wim Wenders over de Duitse kunstenaar Anselm Kiefer maakte, zien we in een bos op sokkels een aantal grote, witte afgietsels van lange jurken. Ze staan er doodstil tussen de ruisende bomen. Het zouden trouwjurken kunnen zijn, vanwege de kleur en hun vorm. Of 19de-eeuwse baljurken, want die zien er, met hun ingesnoerde tailles en lange rokken, hetzelfde uit. Zo opgesteld tussen die bomen, op een rotsachtige ondergrond, lijken ze vooral herinneringen op te roepen aan een ver verleden, een oorlog misschien, waarin (veel) soldaten sneuvelden die eenzame bruiden achterlieten. Die betekenis wordt nog versterkt door wat je hoort: “We mogen dan de naamlozen en de vergetenen zijn, maar wij vergeten niets,” fluisteren vrouwenstemmen. De lege jurken roepen de vrouwen op die ze droegen. Voor een moment zijn ze terug uit de onderwereld. ‘Frauen der Antike’ noemde Kiefer ze, toen hij dit werk in 2006 maakte. Met hun hoge witte gestaltes, alsof ze, gebleekt door de tijd in Griekse tempels staan, staan ze voor ze alle naamloze vrouwen die sinds de oudheid een rol hebben gespeeld in de geschiedenis. 

 

Kleren maken een mens. Je moet ze zien op een lichaam dat beweegt. Plat opgevouwen, opgerold in een la of hangend in een kast, beschermd door een zwarte hoes zijn ze weinig meer dan een verpakt stuk stof. Alleen als ze tevoorschijn komen en gedragen worden zien we iets van de betekenis terug die ze hadden voor wie de kleren ooit in haar garderobe had opgenomen.

 

Alle gedragen kleren roepen vorige levens op. Dat geldt vooral voor kleren die niet zijn weggedaan omdat ze overbodig waren of te oud, maar omdat het lichaam dat ze droeg er niet meer is. In kleren van overleden mensen blijven wie ze droegen voortleven, vooral als er geen mogelijkheid was om afscheid te nemen en de kleren niet tot vodden konden worden versleten. Daarom is het ook zo moeilijk er afstand van te doen als het om een geliefde gaat. Langer dan boeken of huisraad blijven kleren bij nabestaanden aandringen op het lijfelijke voortbestaan van een gestorven geliefde. Als de kleren weer even uit een kast of hoes tevoorschijn komen – per ongeluk of met opzet – roept de stof, vermengd met de eigen geur van wie ze droeg, soms vermengd met een vleug parfum – onmiddellijk de man of vrouw op die er ooit mee aangekleed was. Hun leven wordt even weer tastbaar, merkbaar, aanwezig. Geliefde stukken uit een garderobe worden daarom door nabestaanden nog lang gekoesterd.

 

Omdat vrouwen vaak meer kleren hebben dan mannen, waarmee ze hun lichaam op veel manieren accentueren, geldt voor hen nog meer dat die lichamelijke aanwezigheid in hun kleren blijft zitten, lang nadat ze er zelf niet meer zijn. Ze hebben die kleren met zorg uitgezocht om een rol te spelen in het geheel van hun garderobe. Ze waren bedoeld om te tonen in het theater van alledag. Een uitgebreide garderobe kan een levenswerk zijn, een te exposeren kunstwerk. Sophie Calle heeft dat in 2023 gedaan in het Musée Picasso. In ‘A toi de faire, ma mignonne’ stelde zij haar complete interieur, inclusief garderobe, ten toon als wat het na haar dood zal worden: een serie kavels in veilinghuis Drouot.

 

Adelheid Feryn was geen Sophie Calle, en ze was ook helemaal niet bezig met de dood toen die haar overviel. Ze leefde tegen de klippen op, ondanks haar longaandoening en de zware medicijnen die ze daarvoor nam. Ze verzamelde wel kleren alsof het kunstwerken waren. Ze was een wandelende etalage voor de Belgische ontwerpers die in 1986 bekend werden als ‘De zes van Antwerpen’. Adelheid was trots op hun groeiende faam, als Vlaamse, en kocht uit elke collectie die sindsdien werd gepresenteerd wel een jurk, een rok, een jas, een sjaal of een paar schoenen. Ze droeg ze overal: thuis in Leiden, op straat en op haar werk, in de vele functies die ze vervulde in Den Haag en Amsterdam. Ze viel altijd op. Op 20 april 2019 ging ze ’s avonds naar de film Leto van Kirill Serebrennikov, met haar man, Andries van Helden. Na afloop stapte ze op de Leidse Aalmarkt van haar fiets en zette hem op de standaard. Ze zei dat het even niet meer ging. Ze overleed ter plekke. Ze was 65 jaar geworden.

 

Twee jaar later zocht Andries contact met me. Wij kenden elkaar. Maar het was meer dan vijftig jaar geleden dat ik de vriendin was van zijn jongere broer en bij hen over de vloer kwam. Zijn eerste bericht riep meteen een herinnering op aan planken vol antiquarische boeken en het oude porselein waarmee de tafel in hun ouderlijk huis werd gedekt. In die volle bovenwoning van een classicus, conrector op ons Rotterdamse lyceum, was het verleden nooit ver weg. Andries was daar de oudste zoon. Hij studeerde Slavische talen in Leiden, en leidde daar een intellectueel bestaan dat ver verwijderd was van onze schoolbezettingen, zelf gehaakte kleren en stripverzamelingen.

 

Tijdens de zesendertig jaar dat Andries en Adelheid Feryn samenleefden, had zij hem, bespiegelende boekenman, deelgenoot gemaakt van een andere wereld: het kleurige, ambachtelijke en ook praktische domein van stoffen, dessins, rokken, blouses en sjaals. En van schoenen. Heel veel schoenen. Honderddertig paar telde hij er, toen hij na een tijd besloten had om haar hele kostuumcollectie samen met diezelfde broer te inventariseren. Na de eerste verkennende berichten stuurde hij me het resultaat. Een fors Excel-bestand, waarin alle jurken, jassen, rokken, broeken, truien, blouses én bijbehorende accessoires met academische precisie minutieus waren omschreven. Eenlabour of love van jewelste. Nadat de broers zich hadden ‘bijgeschoold’ in de mode, voorzagen ze elk stuk van een eigen code, en koppelden die aan een ontwerper, met collectie-gegevens, maten, kleuren en opvallende kenmerken. Het waren er honderden en het was nog maar een (eerste) deel van de ruim duizend stuks waar de garderobe van Adelheid Feryn uit bestond. Ze bleek een liefhebster van Ann Demeulemeester, Martin Margiela, Dries Van Noten, Dirk Bikkembergs, Dirk Van Saene, Sofie D’Hoore, A.F. Vandevorst en Veronique Branquinho. Ook Yohji Yamamoto, een vroege Viktor & Rolf en een enkele Dolce & Gabbana, Romeo Gigli, Missoni en Alexander McQueen waren liefdevol in deze Vlaamse modefamilie opgenomen.


We besloten om er in ieder geval een fotoserie van te laten maken. Annabel Oosteweeghel werd bereid gevonden om die te maken. Het model werd Lize Feryn, een nichtje van Adelheid. (Dit is de introductie op een later dit jaar te verschijnen publicatie over dit project).



THE EMPTY DRESSES OF ADELHEID FERYN


In the opening scene of Anselm, the film Wim Wenders made about the German artist Anselm Kiefer, we see a number of large, white casts of long dresses on pedestals in a forest. They stand there dead still among the rustling trees. They could be wedding dresses, because of the colour and their shape. Or 19th-century ball gowns, because, with their constricted waists and long skirts, they look the same. Arranged like this among those trees, on a rocky ground, they seem to evoke memories of a distant past, a war perhaps, in which soldiers died leaving lonely brides behind. That meaning is reinforced by what you hear: "We may be the nameless and the forgotten, but we forget nothing," women's voices whisper. The empty dresses evoke the women who wore them. For a moment, they are back from the underworld. 'Frauen der Antike' Kiefer called them, when he made this work in 2006. With their tall white figures, as if, bleached by time in Greek temples, they represent the nameless women who have played a role in history since ancient times.

 

Clothes make a person. You have to see them on a body that moves. Folded flat, rolled up in a drawer or hanging in a wardrobe, protected by a black cover, they are a wrapped piece of fabric. Only when they are worn do we see something of the meaning they had for whoever included the clothes in her wardrobe.

 

All worn clothes evoke past lives. This is especially true of clothes that were discarded not because they were redundant or too old, but because the body that wore them is no longer there. In clothes of dead people, those who wore them live on, especially if there was no possibility to say goodbye and the clothes could not be worn down to rags. This is also why it is so difficult to part with them when it comes to a loved one. Longer than books or household goods, clothes continue to long for the corporeal survival of a loved one who has died. When the clothes briefly reappear from a wardrobe or sleeve - accidentally or deliberately - the fabric, mixed with the own scent of whoever wore them, sometimes mixed with a hint of perfume - immediately evokes the man or woman who was once dressed in them. For a moment, their lives become tangible, noticeable, present again. Beloved pieces from a wardrobe are therefore cherished by relatives.

 

 Since women often have more clothes than men, with which they accentuate their bodies in many ways, it is even more true for them that that bodily presence remains in their clothes long after they are no longer there themselves. They have chosen those clothes with care to play a role in the whole of their wardrobe. They were meant to show in the theatre of everyday life. An elaborate wardrobe can be a life's work, a work of art to be exhibited. Sophie Calle did just that in 2023 at the Musée Picasso. In 'A toi de faire, ma mignonne', she exhibited her entire interior, including a wardrobe, as what it will become after her death: a series of lots at auction house Drouot.

 

Adelheid Feryn was no Sophie Calle, nor was she at all concerned with death when it overtook her. She lived against the odds, despite her lung condition and the heavy medication she took for it. She did collect clothes as if they were works of art. She was a walking shop window for the Belgian designers who became known as 'The Six of Antwerp' in 1986. Adelheid was proud of their growing fame, being Flemish, and bought a dress, a skirt, a coat, a scarf or a pair of shoes from every collection presented since then. She wore them everywhere: at home in Leiden, on the streets and at work, in the many positions she held in The Hague and Amsterdam. She always stood out. On 20 April 2019, she went to see Kirill Serebrennikov's film Leto in the evening, with her husband, Andries van Helden. Afterwards, she got off her bike on Leidse Aalmarkt and put it on the stand. She said she couldn't go on for a while. She died on the spot. She had turned 65.

 

Two years later, Andries contacted me. We knew each other. But it had been more than 50 years since I was his younger brother's girlfriend and visited them. His first message immediately evoked memories of shelves full of antiquarian books and the old china used to set the table in their childhood home. In that crowded upstairs flat of a classicist, rector at our Rotterdam lyceum, the past was never far away. Andries was the eldest son there. He studied Slavic languages in Leiden, leading an intellectual existence there that was far removed from our school occupations, self-crocheted clothes and comic book collections.

 

During the thirty-six years that Andries and Adelheid Feryn lived together, she had introduced him, reflective book man, to another world: the colourful, artisanal and also practical realm of fabrics, patterns, skirts, blouses and scarves. And of shoes. Lots and lots of shoes. One hundred and thirty pairs he counted when, after a while, he had decided to take stock of her entire costume collection together with the same brother. After the first exploratory messages, he sent me the results. A hefty Excel file, in which all the dresses, coats, skirts, trousers, jumpers, blouses ánd matching accessories were meticulously described with academic precision. A lofty labour of love. After the brothers had 'retrained' themselves in fashion, they gave each piece its own code, linking it to a designer, with collection details, sizes, colours and salient features. There were hundreds of them, and they were only a (first) part of the 1,000-plus pieces that made up Adelheid Feryn's wardrobe. She turned out to be a devoted buyer of Ann Demeulemeester, Martin Margiela, Dries Van Noten, Dirk Bikkembergs, Dirk Van Saene, Sofie D'Hoore, A.F. Vandevorst and Veronique Branquinho. Also lovingly included in this Flemish fashion family were Yohji Yamamoto, an early Viktor & Rolf and an occasional Dolce & Gabbana, Romeo Gigli, Missoni and Alexander McQueen.

 

We decided to at least have a photo series of them, and commissioned Annabel Oosteweeghel to realize the project. The model became Lize Feryn, a niece of Adelheid.

She walks out here in the old Hortus in Leiden, for a moment a character in our own version of Nicholas Roeg's Don't look now....

 

(This is the introduction to a publication on this project to be published later this year).

 

 

Comentarios


bottom of page